1. De sollicitanten worden (getes) op hun kennis van de Franse taal. 2. Ik heb een tijdje (gewerk) in een bloemenzaak. 3. Er wordt over jullie (geklaag) . 4. Toen er op de deur werd (geklop) , had ze eerst gevraagd wie het was. 5. Het heeft in geen tijden zo hard (geregen) . 6. De wedstrijdbekers waren door de sportleraar (uitgestal) in de vensterbank. 7. De Japanse kers heeft in het voorjaar eigenlijk maar kort (gebloei) . 8. Toen hij het boek opensloeg, merkte hij dat er enkele bladzijden uit waren (gescheur) . 9. Als Johan 's middags naar school liep, werd hij wel eens (gepes) door een klasgenoot. 10. Ik heb de stukken (bestudeer) , maar ik ben er niet veel wijzer van geworden. 11. De zwemmers hadden niet (verwach) dat de stroming zo sterk zou zijn. 12. Er was een scherp voorwerp in de lak (gekras) . 13. Automobilisten en motorrijders die door het rode licht rijden, worden (gefotografeer) . 14. Ze heeft heel wat (afgekuch) , toen ze laatst zo verkouden was. 15. De leerlingen werden (gestraf) , omdat ze geregeld te laat kwamen. 16. De bromfietser had de macht over het stuur verloren en was tegen een boom (gebots) . 17. Heb jij er enig idee van, hoe het ongeluk (gebeur) kan zijn? 18. De bewuste passage in het kranteartikel is met rood (aangestreep) . 19. In de voorjaarsvakantie hebben we een paar keer (gevoetbal) tegen een Duits elftal uit Keulen. 20. De Fiat heeft (getank) bij de benzinepomp achter het station. 21. Mijn zus en mijn zwager hebben aanvankelijk in een dorp in Friesland (gewoon) . 22. De oliemagnaat heeft zijn zoon, in die hij ernstig teleurgesteld was, (onterf) . 23. Het zwarte geld is door de eigenaar (doorgesluis) naar een bank in Zwitserland. 24. Hoe heeft de directie zich in het jaarverslag (verantwoor) tegenover de aandeelhouders?